afb. Fotopersbureau Het Zuiden, 15 maart 1942
Het was 150 jaar geleden slecht met het Bossche onderwijs gesteld. De districtschoolopziener Spoor berichtte hierover in 1826 de minister van Onderwijs. De achterlijkheid van het schoolwezen moest in hoofdzaak worden toegeschreven aan het grote aantal onwettige leerkrachten. Soms waren het 'gepensioneerde militairen en zogenoemde herenknechts, welke de dienstbaarheid moede, het overige hunner dagen in het bezit van een ambtje wilden slijten'. Het waren dikwijls kleine ondernemers, die soms van overheidswege of van de kerk een bedrag kregen. Ter verbetering van het Bossche onderwijs nam de koning op 17 september 1826 een Koninklijk Besluit. Er moest onder andere een stedelijke armenschool komen, die zo was ingericht dat ze voldoende plaats bood aan alle leerlingen die ervoor in aanmerking kwamen. Verder moesten er instituten voor jongens en meisjes uit de meer gegoede stand worden opgericht. Het stadsbestuur werkte snel. Nog in hetzelfde jaar kreeg een aantal onderwijzers een 'akte van toelating' of werden als huisonderwijzer geadmitteerd. Op 1 februari 1827 werd een stedelijke schoolcommissie geïnstalleerd, waaraan als eerste taak de oprichting van de twee bovengenoemde instituten was opgedragen.
JongensschoolIn 1827 kwam de school voor jongens tot stand. Er werd onderwijs gegeven in de schrijfkunst, Nederduitse en Franse talen, de reken-, stel-, meet- en wiskunde, aardrijkskunde, algemene en vaderlandse geschiedenis en de eerste beginselen van de natuurkunde. De schoolcommissie vond een geschikt pand in de Sint-Jorisstraat. De inrichting van de leslokalen kwam voor rekening van de stad, terwijl de onderwijzer vuur en licht, kachels en lampen zou bekostigen. School- en kostgelden mocht de onderwijzer in overleg met de schoolcommissie vaststellen, terwijl hij uit de gemeentekas een traktement van 250 gulden zou ontvangen. Bovendien kreeg hij een woning. Huur hoefde hij niet te betalen.
Jeroen van Buel werd tot onderwijzer aangesteld. Hij mocht geen jongens onder de zeven jaar aannemen en moest dagelijks lesgeven. 's Ochtends van 9.00 tot 11.30 uur, 's middags van 15.00 tot 17.00 uur en 's avonds van 17.30 tot 19.30 uur. De jaarlijkse vakantie begon half augustus en duurde tot half september.
Het aantal leerlingen steeg. Waren het er in het begin nog maar 49, tien jaar later waren dat er 68 en kreeg Van Buel er een ondermeester bij. Van Buel kreeg twee gulden per maand van iedere leerling die nog geen vreemde talen leerde; drie gulden van de overigen.
In 1848 stichtte de stad een gymnasium. Dat kostte vanzelfsprekend geld. Op het advies van het raadslid Vermeulen besloot de gemeenteraad de vrije woning en het traktement van Van Buel te laten vervallen. Reden waren de financiële offers die de stad moest brengen om dit gymnasium op te richten. Dat Van Buel het hier niet mee eens was, spreekt vanzelf. Hij zocht zijn heil hogerop: bij Gedeputeerde Staten. Het stadsbestuur moest op de genoemen beslissing terugkomen en er kwam een nieuwe overeenkomst met Van Buel. Hij kreeg een jaarwedde van 500 gulden, maar moest zelf voor een goede schoolaccommodatie en een woning zorgen.
|
Het gebeurt wel eens dat kinderen op straat lopen, terwijl je ze eigenlijk op school verwacht. Voor een deel kan 'lesuitval' de oorzaak zijn voor middelbare scholen, maar spijbelen komt ook nog wel eens voor. Zo'n 75 jaar geleden bestond er een 'Commissie tot wering van schoolverzuim' in de stad. Deze commissie riep ouders op waarvan de kinderen regelmatig en zonder reden niet op school verschenen, terwijl ze toch leerplichtig waren. Waren de leerlingen misschien in staat om smoesjes te verzinnen, ook de ouders wisten bij de commissie hun mondje te roeren. Dit blijkt als we de verslagen van de commissie uit 1913-1915 eens doorlezen. De commissie spreekt trouwens steeds van 'fieteren', terwijl de Bossche jeugd het over 'fietelen' heeft.
Lichamelijke gebreken waren een reden om de kinderen thuis te houden. Ouders verklaarden over hun dochter: „men kon de horsentjes in 't hoofd zien speulen”, terwijl een ander kind „klieren op het hoofd” had.
Financiële omstandigheden spelen een rol. „Gebrek aan schoeisel” was een reden voor schoolverzuim, en ouders vroegen aan de commissie „medelijden met 'nen èrmen mensch” te hebben. Onduidelijk is in hoeverre er sprake is van geld verdienen voor thuis, of van een zakgeld voor de jeugd. Boodschappen lopen gebeurde dikwijls vóór en na schooltijd, maar ook wel eens „in plaats van”.
In de wachtkamer van de derde klas op het station werd door de jeugd om geld gekaart. „Waarom grijpt hier de politie niet in?” zo vraagt zich de commissie af. Ook op woensdagmorgen traden kinderen - zelfs onder het oog van de politie - op als veedrijver die koeien naar het stationof de aanlegplaatsen van de stoomboten leidden.
Huiselijke omstandigheden spelen dikwijls een rol. Een reden tot schoolverzuim is 'de marktgang': als moeder boodschappen op de markt doet, moet er iemand op de kleintjes letten. Een jongen moest dagelijks voor zijn ouders eten halen uit de spijskokerij; zijn vader en moeder wilden dat niet zelf doen. Wellicht schaamden zij zich daarvoor.
Sommige ouders hadden een zeer plausibele reden: hun kinderen kende alls al en wisten het beter dan zij zelf. Had Jan van D. niet zelf tegen zijn vader gezegd? Zijn vader zei tenminste tegen de commissie: „Vader, zeet de jongen, ik leer nooit niks, zeet-ie, alles wat ik leer, ken ik al, zeet-ie.”
Op een dag verscheen er een man in de vergaderzaal met een zoon, die volgens de commissieleden kennelijk geen voornaam bezat. „Vooruit, witkop, kom hier,” zei de vader immers. Hardhandig waren een aantal ouders wel. Had men het eerst „met goeje” geprobeerd; dikwijls greep men later naar een eindje hout. Dit soort pedagogische problemen hadden niet alleen de ouders. Een vader hield zijn zoon maar thuis, omdat de frater op school „geen richt met hem kon schieten”.
Een meisje was enkele malen door de zusters weggestuurd, ondanks de verklaring van de moeder dat zij regelmatig een voetval voor deze religieuzen had gedaan. De reden voor de verwijdering was volgens de moeder dat haar dochter „zoo rijk is in harer mond”.
|
Terwijl de Bossche jeugd van de laatste vankantiedagen geniet, is toch een aantal scholen al weer begonnen. De studenten beginnen met het volgen van colleges. Op 12 november 1682, 's avonds om een uur of tien, keerden twee studenten van de illustere school terug naar huis. De straten waren verlaten en donker en er was niemand meer op straat. Op de Markt brandde een enkle lantaarn, Toen zij op het plein waren aangekomen, gingen zij in de nabijheid van deze lantaarn staan en begonnen te zingen. Toen de twee jongelui in de verte twee mannen zagen aankomen, waarvan er een een rapier in zijn hand droeg, zwegen ze direct en trokken zich in de donkerte terug. De beide mannen klopten aan bij de zwaardveger Copier en gingen naar binnen. Toen zij even later weer buiten kwamen, bleek ook de tweede persoon in het bezit van een rapier.
De twee studenten vertrouwde het niet en volgden het tweetal. In de Postelstraat kwam het ineens tot een gevecht tussen het gewapende duo en enige anderen. De studenten kwamen naderbij en zagen dat iemand werd neergestoken en nog verder in de problemen kwam. Daarop greep een van de studenten het wapen van de getroffene en de andere een op de grond liggende hooivork om de gewonde te beschermen.
Plotseling was het gevecht afgelopen en zagen de twee jongelui zich omringd door gerechtsdienaren en wakker geschrokken Bosschenaren. Zij werden verdacht van de vechtpartij en opgesloten. De gewonde, een Luxemburgse soldaat, werd in het gasthuis opgenomen, maar hij kon geen verklaring afleggen. Enkele dagen later was hij spoorloos uit het hospitaal verdwenen...
Studenten moesten alle moeite doen om in vrijheid te worden gesteld. De knecht van de zwaardveger Copier verklaarde in ieder geval dat zij niet de late kopers van het wapen waren geweest. Ten slotte meldde zich een zilversmid die een gevecht had afgeluisterd tussen een bende die in tweestrijd was verdeeld. Hij hoorde dat deze strijd door vier personen, twee van elke partij, uitgevochten zou worden. Bovendien wist hij te vertellen dat een van de deelnemers aan het gevecht zijn wapen was vergeten en er eerst nog een moest kopen. Naar aanleiding van deze verklaring werden de studenten in vrijheid gesteld, nadat zij een berisping wegens ordeverstoring hadden gehad. Maar een nieuwe 'rechter' wachtte hen; de rector van de school.
Rector Albinus Villerius vond dat beide studenten de school een bijzonder slechte naam hadden gegeven door hun nachtelijk optreden. Vooral het feit dat zij in de gevangenis hadden gezeten, schuldig of onschuldig, telde bij hem mee. En ongetwijfeld zouden de ouders van andere studenten eveneens strenge straffen eisen volgens hem. Het tweetal werd van school gestuurd.
|
1926 |
M. de HaasBossche Scholen van 1629-1795 : Academisch ProefschriftTeulings 's Bosch 1926 |
|
1980 |
J.A.W. Smulders e.a.Wij verlaten de bastionsbiblo | 's-Hertogenbosch 1980 |
1595 |
Kapittel 15. Inrigting van Zondagsscholen tot het geven van kosteloos onderwijs aan de behoeftigen. Bron: Stads Rekeningen van het jaar 1595-1596. Deel 2, blz 1108 |
|
1597 |
Kapittel 15. Zondagsschool voor alle jongens en meisjes. Bron: Stads Rekeningen van het jaar 1597-1598. Deel 2, blz 1115 |
|
1601 |
Kapittel 15. • Bevel om de kinderen ter dominikale school te zenden, dat zij niet op straat mogen vechten en niemand Meibomen mag halen. • Gedwongen schoolgaan ter Zondagsschool in St. Annakapel, voor alle jongens en meisjes. Bron: Stads Rekeningen van het jaar 1601-1602. Deel 2, blz 1143..1144 |
|
1606 |
Kapittel 6. Commissie over de dominicale scholen. Bron: Stads Rekeningen van het jaar 1606-1607. Deel 2, blz 1170 |
|
1609 |
Kapittel 6. De leerschool voor de Paters door de Stad in orde gebragt. Bron: Stads Rekeningen van het jaar 1609-1610. Deel 2, blz 1191 |
|
1610 |
Kapittel 20. Inwijding der nieuwe latijnsche scholen. Bron: Stads Rekeningen van het jaar 1610-1611. Deel 2, blz 1199 |
|
1611 |
Kapittel 18. Order om de kinderen ter Dominicale scholen te zenden. Stads Rekeningen van het jaar 1611-1612. Deel 2, blz 1204 |
|
1612 |
Kapittel 17. Bevel dat iedereen zijne kinderen en dienstboden, ter Dominicale school moet zenden. Bron: Stads Rekeningen van het jaar 1612-1613. Deel 2, blz 1211 |
|
1618 |
Kapittel 22. Bevel aangaande de Dominicale scholen en verbod om met raketten en den bal te spelen, noch met steenen op straat te werpen. Bron: Stads Rekeningen van het jaar 1618-1619. Deel 2, blz 1254 |
Alph. G.J. Mosmans, 'Houders van „Cleyne scholen” te 's-Hertogenbosch in 1595' in: Taxandria (1941) 83-88
W. Mutsaerts, 'Kroniek van het Bisdom 's Bosch 1918 : Onderwijs' in: Bossche Bijdragen II (1919) 378-380